Nadat Rome in 70 na Christus de Tweede Tempel verwoestte, en de Joodse gemeenschap verspreid was onder de naties, gingen de rabbijnen de leer uit de Misjna, de traditionele leer, bestuderen, door de mondelinge discussies tussen rabbijnen uit het hoofd te leren.
Deze discussies werden vervolgens gecompileerd op een manier die "generaties van wijzen met elkaar in gesprek bracht, om een grotere harmonisatie tussen de bijbelse en rabbijnse tradities te bewerkstelligen, voornamelijk door bewijsteksten te leveren voor bekende wetten, en verschillen uit te leggen tussen de bijbelse en rabbinale versies van wetten." Deze tekst werd bekend als de Gemara.
Eenvoudiger gezegd, de Gemara verwijst naar het deel van de Talmoed dat het laatste commentaar geeft op de Misjnah, of traditie. De naam komt van een Hebreeuwse wortel die "afmaken", "voltooien", of "vervolmaken" betekent.
De Gemara verbindt de bijbelse tekst met de besproken wet. De Misjna citeert zelden bijbelse passages. De Gemara "breidt uit en beperkt de toepassing van verschillende wetten" en voegt zelfs regels en voorschriften toe over zaken die de Misjna weglaat. Samen vormen de Misjna, ende Gemara de Talmoed, het fundament en kader van het moderne rabbijnse Jodendom.
Hoewel de Talmoed voor christenen niet de Schrift is, en dus niet gezaghebbend, zijn er geldige redenen voor sommigen om het te lezen of te bestuderen:
In de eerste plaats: het kan licht werpen op het Jodendom van de eerste eeuw.
Omdat de Talmoed de belangrijkste tekst was voor het Jodendom, van de eerste eeuw na Christus tot de zevende eeuw, is het "relevant is voor de studie van het jodendom in Jezus' leven, en dat van de apostelen." De Talmoed kan helpen bij het verduidelijken van oude Joodse termen, en religieuze praktijken die in de Evangeliën voorkomen, maar niet logisch zijn voor moderne, Westerse Bijbellezers. Bijvoorbeeld, de "mondelinge overlevering" in de Misjna was het "woord" (of "wet" in sommige manuscripten) waarnaar Jezus verwees in Mattheüs 15 vers 1 tot en met 9.
In de tweede plaats is de Talmoed een belangrijk historisch document.
Net zoals de eerste-eeuwse Joodse historicus Josephus getuige was, van de gebeurtenissen en mensen van de eerste eeuw, en helpt bij het bevestigen van bijbelse gebeurtenissen en religieuze praktijken in het Nieuwe Testament, geeft de Talmoed inzicht in de perspectieven van de vroege Joodse leiders
over verschillende onderwerpen, die niet in andere historische documenten staan.
In de derde plaats kan het ons helpen de woorden van Jezus te "horen", dichterbij hoe zijn volgelingen het gehoord zouden hebben. De Talmoed bevat vele leerstellingen en discussies uit de eerste eeuw over de betekenis van de Oudtestamentische tekst die licht kunnen werpen op de dialoog tussen Jezus en de Farizeeën in het Nieuwe Testament.
Bijvoorbeeld, in Mattheüs hoofdstuk 19, wanneer Jezus gevraagd wordt over echtscheiding, waren zijn toehoorders waarschijnlijk benieuwd om te zien, of hij de kant koos van de meer liberale school van Hillél, die echtscheiding om welke reden dan ook toestond, of aan de kant van de meer conservatieve Sjammai, die zeer restrictief was over het onderwerp. Hier komt Jezus in zijn antwoord dichter bij de school van Sjammai. Later, in Mattheüs hoofdstuk 22, wordt Jezus gevraagd, "Wat is het grootste gebod in de Wet?" Hij geeft een antwoord dat bijna identiek is aan wat in de Talmoed is opgetekend door Rabbi Hillél.